Vragendiarree in een training

Waarom vragendiarree in een training zo schadelijk is en je beter maar één vraag tegelijk kunt stellen.

Een tijdje terug was een vriendin van mij op een congres. Tijdens dat congres werden verschillende lezingen en workshops gegeven. Na één lezing was er een gespreksopdracht in subgroepen. Een foto van die opdracht stuurde ze via Whatsapp naar mij. Ik was verbijsterd.

Ik zal beschrijven wat ik zag. De gespreksopdracht bestond uit veertien regels tekst. In die tekst stond een stelling en daarna ook nog zeven vragen die elkaar overlapten. Sommige vragen moest ik drie keer lezen voordat ik snapte wat de vraagsteller bedoelde en bij andere vragen gaf ik het na vijf keer lezen op.

Waarschijnlijk kun je wel voorspellen wat er in die groepjes gebeurde. Inderdaad, die vriendin vertelde me dat het gesprek alle kanten op ging. Niemand probeerde serieus één voor één al deze vragen te beantwoorden. De meest extraverte en dominante personen begonnen te oreren over één van de vragen – en over zichzelf – en de rest van de groep knikte of babbelde mee.

Ik noem dit vragendiarree. En dat is besmettelijk. Want je krijgt dan ook antwoordendiarree van de deelnemers. Of obstipatie omdat de deelnemers geen idee hebben waar ze antwoord op moeten geven.

Ik stel me zo voor dat de spreker, zonder enige remming of sturing, iedere vraag opschreef die bij hem boven kwam. Door de hoeveelheid en door de vage formuleringen werd het een chaos die een goed (leer)gesprek eerder belemmert dan stimuleert. En dat zie ik in trainingen ook wel eens gebeuren. Trainers die interactie willen met- of tussen de deelnemers en dan verschillende vragen tegelijk stellen. Als je goed luistert, dan merk je dat de trainer de vraag eigenlijk hardop denkend aan het formuleren is en dus zelf ook nog niet goed weet wat ie wil vragen.

Herken je dat bij jezelf? Dan ben je in goed gezelschap. Het is mij al zo vaak overkomen. Je kunt dit echter vrij gemakkelijk voorkomen.

  1. Bepaal vooraf welk doel je wilt bereiken met de interactie.
  2. Bepaal vooraf met welke vraag of stelling je dat doel zou kunnen bereiken.
  3. Als je meerdere vragen hebt gedacht, durf jezelf dan te beperken en stel slechts één vraag.

Een goede voorbereiding is dus méér dan het halve werk. De kwaliteit van de interactie in jouw trainingen heb je voor een groot deel zelf in de hand.

In de training Doelgericht Interactie Begeleiden ga je ontdekken dat er tenminste twaalf soorten interactiedoelen zijn. Bij ieder doel horen andere vragen. Als je reflectie wil stimuleren bij je deelnemers is het bijvoorbeeld heel belangrijk dat je een open vraag stelt die die reflectie ook echt op gang brengt. Als je voorkennis wilt activeren, stel je vragen die die voorkennis oproepen. En als je de deelnemers vanuit hun ervaringen tot ‘abstracte begripsvorming’ wilt laten komen, vraagt dat een heel specifieke volgorde van verschillende soorten vragen.

De vraag die je stelt, stuurt het antwoord dat je krijgt. Breng je deelnemers niet in verwarring met vragendiarree, maar bedenk vooraf doelgerichte vragen. En geef hen daarna even denktijd, voordat ze in gesprek gaan met elkaar.

Wil je hier meer over leren, dan ben je hartelijk welkom in mijn trainersopleiding of in de driedaagse training Doelgericht Interactie Begeleiden voor ervaren trainers.

Kun je de theorie vragend uitleggen?

Heb je dit wel eens meegemaakt? Je zit als deelnemer in een training. Dan komt het moment dat de trainer de theorie gaat uitleggen. De trainer begint met een blanco flip-over en stelt vragen aan de deelnemers. Vragen als: “Welke stappen moet je doorlopen om …?” Of: “Wat zijn de vier niveaus waarop je …?”

De trainer staat klaar met de stift om de antwoorden op te schrijven.

De deelnemers blijven echter stil…

De trainer stelt de vraag nog eens. Eén deelnemer heeft medelijden met de trainer en geeft antwoord. Aarzelend zegt de trainer: “Ja… dat ook wel…” maar schrijft niets op. Blijkbaar was het antwoord niet helemaal goed. Nog een paar deelnemers wagen een poging en aarzelend schrijft de trainer een paar woorden op.

Herkenbaar? Voor zowel de trainer als de deelnemers is dit een geen fijn moment. De deelnemers zien dat de trainer van hen bepaalde antwoorden verwacht, maar die antwoorden weten ze niet, want ze kennen de theorie nog niet. Ze kunnen niet anders dan maar wat raden.

Als je als trainer ooit in zo’n situatie komt, dan kun je dat herkennen aan de toon waarop de deelnemers antwoord geven. Hun stem gaat omhoog aan het eind van het antwoord, alsof ze een vraag stellen. Ze zijn aan het gokken en willen van jou horen of dat het goede antwoord is.

Als je die vragende antwoorden herkent, kan het zijn dat je vraag niet duidelijk genoeg was. Als je vraag wel duidelijk was, maar je krijgt nog steeds geen goede antwoorden, kun je beter stoppen met het stellen van vragen.

Kun je de theorie vragend uitleggen? Het antwoord is: nee. Je kunt namelijk alleen kennis ‘ontlokken’ die op de één of andere manier aanwezig is bij de deelnemers. Vraag je deelnemers dus niet om de theorie te vertellen die jij in gedachten hebt. Doe je dat toch, dan heeft dat tenminste drie nadelen:

  1. Je krijgt vrijwel zeker antwoorden die niet kloppen met jouw uitleg en dat moet je dan weer op de één of andere manier corrigeren. Anders leren de deelnemers iets wat niet klopt.
  2. De deelnemers voelen dat je iets wil horen, maar ze weten niet wat. Eén keer is dat niet erg, maar het wordt al snel frustrerend.
  3. Het kost veel meer tijd dan een compacte en duidelijke uitleg van de trainer.

In een training kun je theorie (een model, stappenplan, techniek, onderzoeksresultaten) het beste gewoon zelf presenteren. Zo kort en duidelijk mogelijk.

Dat wil niet zeggen dat er dan helemaal geen interactie meer is bij die uitleg. Op deze manieren kun je jouw presentatie van de theorie toch interactief maken.

  1. Vraag vooraf wat de deelnemer al weten over wat je wil uitleggen. Dan weet je meteen of verder doorvragen nog zin heeft.
  2. Vraag de deelnemers om voorbeeelden te noemen bij jouw uitleg. Bijvoorbeeld: “Waar herken je dit in jouw werk?”
  3. Vraag de deelnemers naar het nut. Bijvoorbeeld: “Stel dat je deze stappen gaat volgen, wat zou dat opleveren denk je?”
  4. Reageer op gezichten. Nodig bijvoorbeeld deelnemers die bedenkelijk kijken of enthousiast knikken met een handgebaar uit om te vertellen wat ze denken.
  5. Laat stiltes vallen tijdens jouw uitleg. Kijk rustig de groep rond. Als dit minstens tien seconden duurt, zullen de deelnemers vanzelf reageren met opmerkingen of vragen.
  6. Oké, een enkele keer is het best leuk om de deelnemers een gokje te laten wagen. Maar dan kun je dat ook echt zo noemen. “Raad eens, wat denk je dat de volgende stap in dit model zal zijn?” Je laat een paar deelnemers antwoord geven (of je laat iedereen kiezen bij een meerkeuzevraag) en daarna vertel jij wat het goede antwoord is.

Als je deze interactietips toepast bij jouw uitleg van de theorie, is de betrokkenheid van de deelnemers hoog. Op deze manier onthouden ze méér dan wanneer je alleen presenteert.

In de Trainersopleiding leer je trainingen ontwerpen en interactie uitleggen. Ben je een ervaren trainer en wil je de interactie in jouw trainingen nog verder verbeteren, dan past de training Doelgericht Interactie Begeleiden bij jou. In deze training leer je ook het ‘ervaringsgericht leergesprek’. Dat is een gespreksmethode waarmee de deelnemers elementen van de theorie kunnen ontdekken op grond van hun ervaringen.

Hoe toon je leiderschap in een training?

Het was dinsdag 7 februari 2023. Daniël Koper, één van de deelnemers aan mijn trainersopleiding staat op het punt om te gaan oefenen in het begeleiden van een groepsgesprek.

Om te begrijpen wat er daarna gebeurde, is het belangrijk dat je Daniël een klein beetje leert kennen. Hij is 46 jaar en heeft zowel in zijn werk als privé veel ervaring met leidinggeven. Met zijn krachtige postuur van 1 meter 90 en zijn verbale kracht trekt hij gemakkelijk de aandacht. Hoewel hij heel bescheiden kan zijn, heeft hij er ook geen enkele moeite mee om als dat nodig is de leiding te nemen en die ook te houden.

Tijdens die oefening in de trainersopleiding gaat Daniël voor de groep staan en start het groepsgesprek. Hij staat daar stevig, stelt vragen, vat de antwoorden samen en geeft mensen om de beurt het woord.

In de nabespreking krijgt Daniël lovende feedback vanuit de groep. In de tweede oefening kiest Daniël ervoor om na het starten van het groepsgesprek te gaan zitten en verder zo min mogelijk het gesprek te sturen. De belangrijkste vragen voor hem waren: Hoe voelt het om als leider de touwtjes uit handen te geven? En welke gevolgen heeft dat voor de kwaliteit van het groepsgesprek?

Daniël zei na afloop: “Dit is echt mijn belangrijkste inzicht van vandaag. Het gesprek kwam prima op gang, mensen reageerden goed op elkaar. Ze kregen veel meer ruimte om met elkaar in gesprek te gaan en omdat ik niet zo hard aan het werk was, kon ik het ook beter volgen en samenvatten.” 

Dit zijn momenten waarop ik enorm geniet. Daarom ben ik ook blij dat ik dit verhaal van Daniël met jou mag delen.

Misschien denk je nu dat ik hier enthousiast over was omdat ik het mooi vond dat Daniël de controle losliet. Maar dat is niet zo.

Ik was enthousiast omdat ik zag dat Daniël zijn leiderschapsrepertoire uitbreidde. Beide oefeningen waren even goed!

Ik geloof dat een trainer beide rollen moet kunnen innemen.

  1. Soms moet een trainer krachtig de leiding nemen en duidelijk structuur bieden.
  2. Soms moet een trainer zich terug kunnen trekken en de groep maximale ruimte geven.

Een trainer die ‘zweert’ bij één van beide rollen, beperkt zichzelf enorm, maar kan ook het leerproces van de deelnemers belemmeren.

Leiderschap en rolidentificatie
In het boek Deep Democracy vind je een interessante ‘roltheorie’ van Arnold Mindell. In deze theorie zijn ‘rollen’ overigens veel meer dan functies of taken. Ook emoties zijn bijvoorbeeld ‘rollen’ in een groep. Vanwege de bovenstaande casus focus ik nu op de rol ‘leiderschap’.

Volgens deze roltheorie is…

… ieder individu groter dan een rol en iedere rol groter dan het individu.

Dat klinkt ingewikkeld, maar het is eigenlijk heel logisch. Iedere deelnemer in een groep heeft een stukje leiderschap in zich. De rol ‘leiderschap’ is dus groter dan het individu die de formele leiding heeft in een groep. Tegelijk is ieder mens – ook de formele leider – méér dan alleen maar ‘leider. Als individu ben je dus méér dan alleen die ene rol.

Het gaat mis als mensen zich gaan identificeren met een rol. Hier zie je een paar voorbeelden van sterke rolidentificatie:

  • Ik ben de leider, dus in deze groep bepaal ik alles. 
  • Ik ben de expert, dus ik moet op iedere vraag antwoord kunnen geven.
  • Ik ben heel empathisch en ik wil daarom altijd eerst met mensen praten over hoe ze zich voelen.

Een trainer die altijd de leiding wil hebben en die dat vervolgens ook maar op één manier kan doen, is volgens mij een trainer die last heeft van rolidentificatie. Maar die rolidentificatie geldt dus ook voor een trainer die geen structuur wil bieden en vindt dat iedere beslissing altijd door de groep genomen moet worden.

Wat is de oplossing voor rolidentificatie?

Leiderschap en rolfluïditeit
Rolfluïditeit houdt in dat je anders gaat kijken naar de rollen in een groep. Een rol is geen vastliggende eigenschap, emotie of functie van één persoon, maar is vloeibaar. Op het ene moment kun je een bepaalde rol wat meer hebben en op een ander moment wat minder. Ook kunnen die rollen prima van de ene persoon naar de andere persoon vloeien, als dat nodig is.

Als een training begint, is het best handig om duidelijk de leiding te nemen. Jij bepaalt hoe het er in de training aan toe gaat. Niet omdat je zo graag een baasje wil zijn, maar omdat jouw leiderschap de deelnemers helpt zich op de inhoud te focussen en niet op irrelevante groepsdynamische processen.

Maar op andere momenten is het juist goed die leiderschapsrol anders in te vullen. Bijvoorbeeld in een groepsgesprek waarin je wil dat de deelnemers echt met elkaar (en niet met jou) in gesprek gaan. Of als je een team traint en je hen met elkaar laat nadenken over de implementatie van de training in hun werk. Op die momenten is meer faciliterend leiderschap nodig waarin je de deelnemers zelf in gesprek laat gaan en het proces begeleidt.

Een trainer heeft daarom een fluïde visie op leiderschap nodig en kan, afhankelijk van het doel en de deelnemers, verschillende vormen van leiderschap laten zien en soms misschien leiderschap helemaal loslaten als dat nodig is.

De trainer als procesbegeleider

De trainer als procesbegeleider

Er waren eens twee trainers die naar mij toe kwamen met een vraag.

De eerste trainer vertelde dat ze trainingen geven best leuk vond, maar moeite had om haar boodschap over het voetlicht te brengen. Het leek of de deelnemers haar niet helemaal serieus namen. De deelnemers gingen ook vaak met elkaar in discussie en ze had moeite om er dan tussen te komen en weer verder te gaan.

De tweede trainer vertelde dat ze graag wat meer interactie in haar trainingen wilde. Ze vertelde mij dat ze daar wel om vroeg, maar de deelnemers reageerden nauwelijks. “Hoe krijg ik mijn deelnemers wat actiever?” vroeg ze.

Bij beide trainers ben ik op bezoek geweest. Dat waren leerzame ervaringen. Ik zag daar iets dat voor iedere trainer belangrijk is, en waar ik ook deze twee trainers mee heb kunnen helpen.

In dit artikel vertel ik over dat trainingsbezoek, over de rollen die je als trainer kunt innemen en de momenten waarop je dat het beste kunt doen. Ook geef ik je tips hoe je beide rollen verder kunt ontwikkelen.

Het bezoek

De eerste trainer startte haar training op een vriendelijke manier. Ze zat op een stoel in de groep. Vooraan, een beetje rechts van het midden, naast de deelnemers. Ze had aandacht voor iedereen die iets wilde vertellen. Toen ze uiteindelijk startte met de inhoud, was ze al iets uitgelopen in haar planning. Ze bleef zitten waar ze zat, opende de PowerPoint en legde uit hoe het Johari-venster werkt. Die uitleg ging niet zo vlot. Deelnemers onderbraken haar regelmatig, maar gingen soms ook met elkaar in discussie. Ik zag haar frustratie toenemen. Ze wilde verder, maar wist duidelijk niet hoe ze dat voor elkaar kon krijgen.

De tweede trainer was iemand die meteen de leiding nam. Ze ging voor de groep staan, presenteerde het programma en begon meteen daarna met uitleg over de kernkwadranten. Het was een inspirerend verhaal met duidelijke uitleg en mooie voorbeelden. Het was duidelijk dat ze enthousiast was en geloofde in de waarde van wat ze vertelde. Na ongeveer 25 minuten stelde ze voor het eerst een vraag aan de deelnemers. Het bleef stil. Toen de trainer iemand aanwees, kwam er een aarzelend antwoord, waarna de trainer maar weer verder ging met haar verhaal.

Wat gebeurde hier?

Zie je wat hier gebeurde? Ik hoop dat ik mijn herinneringen (van alweer een aantal jaren geleden) zo heb weten te verwoorden dat jij het ook ziet.

Een trainer heeft namelijk verschillende rollen. De twee belangrijkste rollen zijn die van ‘docent’ en ‘procesbegeleider’. Die rollen zijn geen karaktertyperingen, al zal de ene rol je misschien wat beter liggen dan de andere. Het zijn rollen die allebei nodig zijn in een training. Het is belangrijk dat je beide rollen kent, en dat je ze op het juiste moment weet in te zetten. (De namen voor de rollen zijn overigens door mij gekozen en hebben geen enkel verband met de functie van een docent op een onderwijsinstelling.)

De rol van docent

De rol van docent is misschien wel de meest bekende rol van een trainer. Enkele belangrijke kenmerken van deze rol zijn:

  • De docent neemt een centrale positie in (meestal staand) en houdt de leiding
  • De docent is inhoudelijk deskundig
  • De docent geeft uitleg, beantwoord vragen, alle interactie verloopt via de docent
  • De docent geeft instructies bij opdrachten
  • De docent stuurt de groep naar een inhoudelijk doel
  • De docent zorgt voor maximale duidelijkheid

Deze rol roept een complementaire reactie op: de deelnemers luisteren en kijken naar de trainer en volgen zijn of haar aanwijzingen.

De rol van procesbegeleider

De rol van procesbegeleider ziet er anders uit. Enkele belangrijke kenmerken van deze rol zijn:

  • De procesbegeleider zit (vaak) voor de groep, of bevindt zich buiten de groep
  • De procesbegeleider observeert wat er in de groep gebeurt en reageert daarop
  • De procesbegeleider weet het antwoord misschien wel, maar laat deelnemers er zelf achter komen
  • De procesbegeleider stimuleert onderlinge interactie tussen de deelnemers
  • De procesbegeleider stelt vragen. Soms over de inhoud, maar ook over het groepsproces.
  • De procesbegeleider is vooral volgend of gidsend, in plaats van sturend

Deze rol roept ook een complementaire reactie op: de deelnemers zullen sneller het initiatief nemen en reageren op vragen.

Hoe kon ik deze trainers helpen?

De eerste trainer beheerste vooral de rol van procesbegeleider. Ze zei letterlijk tegen mij dat ze niet de indruk wilde wekken dat ze belangrijker was dan de groep. Daarom bleef ze zitten. Bij de introductie van de training werkte dat, maar het ging mis toen ze nieuwe theorie moest uitleggen. Eigenlijk durfde ze niet goed de leiding te nemen en duidelijk te zijn. Haar houding en taalgebruik paste niet bij het doel van dat trainingsonderdeel. Ze had hier beter de docentrol kunnen gebruiken. Dat is dan ook iets dat ze geoefend heeft. Daardoor veranderden overigens ook haar gedachten over de docentrol. Ze realiseerde zich dat deze rol soms nodig is en dat zij deze rol ook in zich had!

De tweede trainer beheerste vooral de rol van docent. Door haar sterke leiderschap bracht ze snel duidelijkheid en kon ze nieuwe leerstof ook duidelijk uitleggen. Maar toen ze in gesprek wilde met de groep, nam ze daar onvoldoende tijd voor. De deelnemers waren enigszins passief geworden door de lange introductie. Daarnaast bleef ze ook op dezelfde centrale positie staan als tijdens de uitleg. Deze trainer heeft geoefend met de procesbegeleidersrol en het beperken van de zendtijd. Het verbaasde haar dat ze uiteindelijk, ondanks haar goede bedoelingen, zelf de belemmering bleek te zijn voor meer interactie in de groep!

Wanneer neem je welke rol?

Uit bovenstaande uitleg is al duidelijk geworden dat de ‘docentrol’ geschikt is voor momenten waarop je iets uitlegt. Ook bij het begin van een training kan deze sturende rol bijdragen aan de veiligheid van de deelnemers. De ‘procesbegeleidersrol’ is een meer coachende rol en past daarom vooral bij momenten waarop de deelnemers hun ervaringen vertellen, of wanneer de deelnemers aan de slag gaan met wat je uitgelegd hebt. Uiteraard komt de rol van procesbegeleider vaker voor in teamtrainingen waarin inhoudelijke doelen een ondergeschikte rol spelen maar vooral het samenwerkingsproces centraal staat. Zulke trainers noemen zichzelf dan ook vaak teamcoaches. Maar ook in iedere training waarin overdracht van kennis en vaardigheden centraal staat, heb je de rol van procesbegeleider regelmatig nodig.

Uiteindelijk gaat het erom dat je als trainer voortdurend kunt schakelen tussen deze rollen. Dat kan ook vrij snel achter elkaar gebeuren. Kijk maar naar dit voorbeeld.

  1. Je heet de deelnemers welkom en legt het programma uit. (docent)
  2. Je vraagt de deelnemers naar hun ervaringen of leerwensen. (procesbegeleider)
  3. Je geeft uitleg over model X. (docent)
  4. Je geeft instructie voor een oefening waarin model X toegepast wordt. (docent)
  5. Je begeleidt een groepje dat met de oefening bezig is. (procesbegeleider)
  6. Je vraagt de deelnemers na afloop hun ervaringen in de oefening te delen. (procesbegeleider)

Trainers die kunnen schakelen tussen deze rollen, krijgen een veel breder gedragsrepertoire. Je past jouw gedrag aan op het doel dat je wilt bereiken. Op het ene moment stuur je meer, en op het andere moment volg je meer.

Hoe werd ik meer procesbegeleider?

Toen ik trainer werd, was de ‘docent’ voor mij vertrouwder dan de ‘procesbegeleider’. Ik heb dit schakelen onder andere geoefend door bij ieder onderdeel te noteren welke rol ik wilde nemen. Bij de rol van procesbegeleider noteerde ik vooraf wat vragen die ik zou kunnen stellen. Zo werd ik er bij de uitvoering aan herinnerd. Ook leerde ik coachen met Motiverende Gespreksvoering en deze vaardigheden ging ik gebruiken in mijn trainingen. Ik ontdekte dat deelnemers heel veel zelf kunnen en dat gaf mij het vertrouwen dat ik nodig had om de sturende docentrol af en toe los te laten.

Hoe word je meer docent?

Trainers die willen oefenen met de rol van docent adviseer ik te beginnen met vast te stellen wanneer je die rol wilt nemen. Op de momenten dat je de docentrol wilt nemen, ga je staan en geef je kort en krachtig uitleg. Om het voor jezelf niet al te ongemakkelijk te maken, kun je dat het beste maximaal 5 minuten doen, en daarna steeds weer even de interactie met de groep zoeken. Die sturende uitleg- of instructiemomenten kun je goed oefenen vooraf. Begin met enkele kleine momenten per training. Als je het moeilijk vind om zo duidelijk de leiding te nemen, realiseer je dan dat de deelnemers dit van jou verwachten. Niet alleen bij uitleg of instructie, maar ook bij storend gedrag van deelnemers. Duidelijkheid en leiderschap geven veiligheid, en maken van jou echt geen onvriendelijke trainer.

In de train-de-trainercursus van Bridge2learn oefen je in het gebruik van beide rollen. Heb je zelf nog ideeën over deze twee rollen, of manieren hoe je deze rollen kunt leren? Laat dan een reactie achter onder dit artikel.

Interactiepatronen in Trainingen

Dat interactief trainen belangrijk is, weet iedereen. Maar wist je ook dat het interactiepatroon heel veel effect heeft op het leerresultaat?

Hoe ziet jouw interactie met cursisten eruit? Met dit model kun je de interactiepatronen in een training typeren. Ieder patroon heeft zowel voor- als nadelen.

De vier interactiepatronen

1. Geen interactie.

  • Patroon: T – T – T
  • Alleen de trainer is aan het woord.

2. Trainergecentreerde interactie.

  • Patroon : T – C – T – C – T – C
  • Alle communicatie verloopt via de trainer.
  • De trainer stelt vragen, cursisten antwoorden en ondertussen vertelt de trainer zijn verhaal.

3. Cursistgestuurde interactie.

  • Patroon: T – C – C – C – C – C – C – C – C – C
  • De cursisten reageren op elkaar, zonder tussenkomst van de trainer.
  • De trainer geeft een discussieopdracht en trekt zich daarna terug.

4. Begeleide interactie.

  • Patroon : T – C – C – C – T – C – C – C – C – T
  • De cursisten reageren op elkaar, de trainer stuurt het proces.
  • De trainer stelt een vraag, cursisten reageren op deze vraag en op elkaars antwoorden. De trainer geeft samenvattingen en/of stelt vervolgvragen.

De waarde van interactie

1. Geen interactie

Dit interactiepatroon hoort met name bij een lezing voor een groter publiek. In trainingsgroepen zal dit patroon waarschijnlijk weinig voorkomen. Toch kunnen er situaties zijn waarin je kiest voor een minimum aan interactie. Bijvoorbeeld wanneer je heel veel deskundigheid hebt t.o.v. de cursisten en hen uitleg of instructie geeft. Een voorwaarde is dat op zo’n moment de motivatie van de cursisten om van de trainer te leren groot is. Verder zal dit patroon vaker voorkomen bij een beginnende groep waarin men elkaar nog niet kent.

Risico: Een trainer die dit patroon altijd gebruikt is feitelijk geen trainer. Helaas kom ik het toch wel eens tegen. Het minste wat er kan gebeuren is dat de cursisten weinig leren, waarschijnlijker is dat ze daarnaast zich ook gaan vervelen en weerstand ontwikkelen tegen de trainer.

2. Trainergecentreerde interactie

Deze vorm van interactie gebruik je bijvoorbeeld in een beginnende groep. Zo’n groep verwacht meestal een sturende rol van de trainer. Dit patroon zie je ook veel in een kortdurende training waarin het groepsproces niet zo belangrijk is. Het geeft je de gelegenheid controle te houden over de inhoud en tegelijkertijd de cursisten te betrekken. Verder is het een manier om de inhoud wat sneller te behandelen, dan wanneer je de cursisten er samen over laat praten.

Risico: Een trainer die deze vorm van interactie altijd gebruikt, kweekt volgzame, afwachtende cursisten. Ze raken zo gewend aan de sturing van de trainer, dat ze zich minder verantwoordelijk gaan voelen.

3. Cursistgestuurde interactie

Dit interactiepatroon zie je vooral bij gevorderde, op samenwerking gerichte groepen. (Je ziet dit patroon ook bij groepen waar de trainer de groep niet meer ‘in de hand’ heeft, maar dat laat ik buiten beschouwing.) De trainer moet van de groep kunnen verwachten dat ze zelfstandig met een opdracht aan de slag kunnen gaan en tot een gezamenlijke conclusie kunnen komen. Verder stimuleer je als trainer dit patroon bij groepen waar het groepsproces zelf het onderwerp van de training is.

Risico: Een trainer die deze vorm van interactie vaak gebruikt, kan in tijdgebrek komen. Verder kan zo’n training als langdradig ervaren worden. Het risico op afdwalen is groot, wanneer er geen duidelijk doel aan de interactie is verbonden.

4. Begeleide interactie

Dit zie je vooral bij het voeren van leergesprekken. De trainer wil de cursisten maximaal betrekken en gebruikt hun voorkennis en ervaringen om samen te leren. Over het algemeen zie je dat de trainer de interactie vooral stuurt door vragen als: ‘Wil je daar eens op reageren?’ of ‘Hoe kunnen we dit samenvatten?’ De trainer geeft bij deze vorm van interactie weinig inhoudelijke inbreng, maar bewaakt wel het doel van de interactie.

Risico: Een trainer die dit te vaak doet, kan de indruk wekken alleen het proces te begeleiden, en slechts weinig inhoudelijke informatie te bieden. De meeste cursisten verwachten een inhoudelijke toegevoegde waarde van de trainer. Verder zie ik veel trainers die dit patroon hanteren toch uitkomen op één van de andere patronen. Bijvoorbeeld op patroon 3 wanneer ze de controle kwijt raken, op patroon 2 wanneer ze haast krijgen of op patroon 1 wanneer de discussie op hun favoriete thema komt.

Volg deze link, en je vindt een model voor het voeren van leergesprekken volgens patroon 4.

Overkomt interactie jou, of kun je het bewust sturen in de vorm die jij wilt?

Wil je interactie leren begeleiden?

Interactie begeleiden is topsport. Zelfs ervaren trainers en docenten vinden het nog best lastig om dit goed te doen.

Dat is ook heel logisch. Wat je zou kunnen helpen is dat je eens de tijd neemt om dit te oefenen. Dat kan door een collega eens naar jouw interactie te laten kijken, of door eens een workshop te volgen waarin je interactiepatronen leert herkennen en toepassen.

Zoek je een trainer die dit voor jou kan doen? Ik help je graag. Zowel voor individuele trainers, als voor docententeams bied ik begeleiding en workshops om dit te leren. Neem gerust contact met mij op als je hier meer over wilt weten.