Vragendiarree in een training

Waarom vragendiarree in een training zo schadelijk is en je beter maar één vraag tegelijk kunt stellen.

Een tijdje terug was een vriendin van mij op een congres. Tijdens dat congres werden verschillende lezingen en workshops gegeven. Na één lezing was er een gespreksopdracht in subgroepen. Een foto van die opdracht stuurde ze via Whatsapp naar mij. Ik was verbijsterd.

Ik zal beschrijven wat ik zag. De gespreksopdracht bestond uit veertien regels tekst. In die tekst stond een stelling en daarna ook nog zeven vragen die elkaar overlapten. Sommige vragen moest ik drie keer lezen voordat ik snapte wat de vraagsteller bedoelde en bij andere vragen gaf ik het na vijf keer lezen op.

Waarschijnlijk kun je wel voorspellen wat er in die groepjes gebeurde. Inderdaad, die vriendin vertelde me dat het gesprek alle kanten op ging. Niemand probeerde serieus één voor één al deze vragen te beantwoorden. De meest extraverte en dominante personen begonnen te oreren over één van de vragen – en over zichzelf – en de rest van de groep knikte of babbelde mee.

Ik noem dit vragendiarree. En dat is besmettelijk. Want je krijgt dan ook antwoordendiarree van de deelnemers. Of obstipatie omdat de deelnemers geen idee hebben waar ze antwoord op moeten geven.

Ik stel me zo voor dat de spreker, zonder enige remming of sturing, iedere vraag opschreef die bij hem boven kwam. Door de hoeveelheid en door de vage formuleringen werd het een chaos die een goed (leer)gesprek eerder belemmert dan stimuleert. En dat zie ik in trainingen ook wel eens gebeuren. Trainers die interactie willen met- of tussen de deelnemers en dan verschillende vragen tegelijk stellen. Als je goed luistert, dan merk je dat de trainer de vraag eigenlijk hardop denkend aan het formuleren is en dus zelf ook nog niet goed weet wat ie wil vragen.

Herken je dat bij jezelf? Dan ben je in goed gezelschap. Het is mij al zo vaak overkomen. Je kunt dit echter vrij gemakkelijk voorkomen.

  1. Bepaal vooraf welk doel je wilt bereiken met de interactie.
  2. Bepaal vooraf met welke vraag of stelling je dat doel zou kunnen bereiken.
  3. Als je meerdere vragen hebt gedacht, durf jezelf dan te beperken en stel slechts één vraag.

Een goede voorbereiding is dus méér dan het halve werk. De kwaliteit van de interactie in jouw trainingen heb je voor een groot deel zelf in de hand.

In de training Doelgericht Interactie Begeleiden ga je ontdekken dat er tenminste twaalf soorten interactiedoelen zijn. Bij ieder doel horen andere vragen. Als je reflectie wil stimuleren bij je deelnemers is het bijvoorbeeld heel belangrijk dat je een open vraag stelt die die reflectie ook echt op gang brengt. Als je voorkennis wilt activeren, stel je vragen die die voorkennis oproepen. En als je de deelnemers vanuit hun ervaringen tot ‘abstracte begripsvorming’ wilt laten komen, vraagt dat een heel specifieke volgorde van verschillende soorten vragen.

De vraag die je stelt, stuurt het antwoord dat je krijgt. Breng je deelnemers niet in verwarring met vragendiarree, maar bedenk vooraf doelgerichte vragen. En geef hen daarna even denktijd, voordat ze in gesprek gaan met elkaar.

Wil je hier meer over leren, dan ben je hartelijk welkom in mijn trainersopleiding of in de driedaagse training Doelgericht Interactie Begeleiden voor ervaren trainers.

Kun je de theorie vragend uitleggen?

Heb je dit wel eens meegemaakt? Je zit als deelnemer in een training. Dan komt het moment dat de trainer de theorie gaat uitleggen. De trainer begint met een blanco flip-over en stelt vragen aan de deelnemers. Vragen als: “Welke stappen moet je doorlopen om …?” Of: “Wat zijn de vier niveaus waarop je …?”

De trainer staat klaar met de stift om de antwoorden op te schrijven.

De deelnemers blijven echter stil…

De trainer stelt de vraag nog eens. Eén deelnemer heeft medelijden met de trainer en geeft antwoord. Aarzelend zegt de trainer: “Ja… dat ook wel…” maar schrijft niets op. Blijkbaar was het antwoord niet helemaal goed. Nog een paar deelnemers wagen een poging en aarzelend schrijft de trainer een paar woorden op.

Herkenbaar? Voor zowel de trainer als de deelnemers is dit een geen fijn moment. De deelnemers zien dat de trainer van hen bepaalde antwoorden verwacht, maar die antwoorden weten ze niet, want ze kennen de theorie nog niet. Ze kunnen niet anders dan maar wat raden.

Als je als trainer ooit in zo’n situatie komt, dan kun je dat herkennen aan de toon waarop de deelnemers antwoord geven. Hun stem gaat omhoog aan het eind van het antwoord, alsof ze een vraag stellen. Ze zijn aan het gokken en willen van jou horen of dat het goede antwoord is.

Als je die vragende antwoorden herkent, kan het zijn dat je vraag niet duidelijk genoeg was. Als je vraag wel duidelijk was, maar je krijgt nog steeds geen goede antwoorden, kun je beter stoppen met het stellen van vragen.

Kun je de theorie vragend uitleggen? Het antwoord is: nee. Je kunt namelijk alleen kennis ‘ontlokken’ die op de één of andere manier aanwezig is bij de deelnemers. Vraag je deelnemers dus niet om de theorie te vertellen die jij in gedachten hebt. Doe je dat toch, dan heeft dat tenminste drie nadelen:

  1. Je krijgt vrijwel zeker antwoorden die niet kloppen met jouw uitleg en dat moet je dan weer op de één of andere manier corrigeren. Anders leren de deelnemers iets wat niet klopt.
  2. De deelnemers voelen dat je iets wil horen, maar ze weten niet wat. Eén keer is dat niet erg, maar het wordt al snel frustrerend.
  3. Het kost veel meer tijd dan een compacte en duidelijke uitleg van de trainer.

In een training kun je theorie (een model, stappenplan, techniek, onderzoeksresultaten) het beste gewoon zelf presenteren. Zo kort en duidelijk mogelijk.

Dat wil niet zeggen dat er dan helemaal geen interactie meer is bij die uitleg. Op deze manieren kun je jouw presentatie van de theorie toch interactief maken.

  1. Vraag vooraf wat de deelnemer al weten over wat je wil uitleggen. Dan weet je meteen of verder doorvragen nog zin heeft.
  2. Vraag de deelnemers om voorbeeelden te noemen bij jouw uitleg. Bijvoorbeeld: “Waar herken je dit in jouw werk?”
  3. Vraag de deelnemers naar het nut. Bijvoorbeeld: “Stel dat je deze stappen gaat volgen, wat zou dat opleveren denk je?”
  4. Reageer op gezichten. Nodig bijvoorbeeld deelnemers die bedenkelijk kijken of enthousiast knikken met een handgebaar uit om te vertellen wat ze denken.
  5. Laat stiltes vallen tijdens jouw uitleg. Kijk rustig de groep rond. Als dit minstens tien seconden duurt, zullen de deelnemers vanzelf reageren met opmerkingen of vragen.
  6. Oké, een enkele keer is het best leuk om de deelnemers een gokje te laten wagen. Maar dan kun je dat ook echt zo noemen. “Raad eens, wat denk je dat de volgende stap in dit model zal zijn?” Je laat een paar deelnemers antwoord geven (of je laat iedereen kiezen bij een meerkeuzevraag) en daarna vertel jij wat het goede antwoord is.

Als je deze interactietips toepast bij jouw uitleg van de theorie, is de betrokkenheid van de deelnemers hoog. Op deze manier onthouden ze méér dan wanneer je alleen presenteert.

In de Trainersopleiding leer je trainingen ontwerpen en interactie uitleggen. Ben je een ervaren trainer en wil je de interactie in jouw trainingen nog verder verbeteren, dan past de training Doelgericht Interactie Begeleiden bij jou. In deze training leer je ook het ‘ervaringsgericht leergesprek’. Dat is een gespreksmethode waarmee de deelnemers elementen van de theorie kunnen ontdekken op grond van hun ervaringen.

Oefenen hoeft niet authentiek te voelen

Als jij vaardigheden traint, herken je waarschijnlijk dat jouw deelnemers soms moeite hebben met de technieken die je aanbiedt. Vooral bij gesprekstechnieken zul je dat wel eens merken.

Je kunt dan reacties krijgen die in de richting van ‘weerstand’ gaan. Bijvoorbeeld:

  • Zonder die technieken verlopen mijn gesprekken veel beter.
  • Dit gesprek voelde voor mij heel kunstmatig, heel onnatuurlijk. 

Uiteraard is het op zo’n moment goed om even te checken of het gedrag dat je van deelnemers vraagt wel aansluit bij hun waarden. Maar meestal zit het probleem niet zo diep. Jouw deelnemers laten soms al jaren hetzelfde gedrag zien. De denkfout die dan al snel gemaakt wordt, is dat dit oude gedrag authentiek is. Dat het past bij wie je als mens bent. En een tweede denkfout is dat alles wat nog wat moeizaam en heel bewust gaat, meteen ook niet authentiek en onnatuurlijk is.

Het kan echter best zo zijn dat nieuw gedrag uiteindelijk beter bij iemand past dan het oude gemakkelijke gedrag dat zo authentiek aanvoelt!

Toen ik de techniek ‘Reflectief Luisteren’ leerde, moest ik dit in het begin heel bewust oefenen. Dat was echt lastig. Maar deze techniek sloot wel veel beter aan bij wie ik als mens wilde zijn, dan de geautomatiseerde gesprekstechnieken die ik tot dat moment gebruikte.

Hoe kun je in jouw training omgaan met mensen die nieuwe technieken onnatuurlijk vinden? Mijn tips kun je samenvatten in één korte zin: normaliseer de kunstmatigheid! Oefenen in een training hoeft niet authentiek te voelen, als je de oefeningen maar veilig maakt.

  1. Vertel je deelnemers dat ze een nieuwe techniek gaan leren en dat dat niet authentiek hoeft te voelen. Het is heel normaal dat hun gesprekken hierdoor in het begin meer inspanning kosten en misschien wel minder natuurlijk verlopen.
  2. Laat je deelnemers in het begin ‘onnatuurlijk eenvoudig’ oefenen. Ik zeg soms letterlijk “Probeer er geen natuurlijk gesprek van te maken, want dat hoeft nog niet’. Het gaat er nu om dat je de techniek onder de knie krijgt.”
  3. Hou de oefeningen eenvoudig. Oefen niet meteen realistische, complete en complexe gesprekken. Dat komt later wel, in de combinatieoefening. Als de technieken wat meer vertrouwd zijn geworden, kun je de situatie wat realistischer maken.
  4. Laat de deelnemers met de checklist in de hand oefenen. En geef hen de ruimte om de oefening te onderbreken en even op de checklist te kijken. Normaliseer het ‘bewust’ oefenen van de techniek.

Oefenen in een training hoeft niet authentiek te voelen. Als je de oefeningen maar wel zo veilig mogelijk maakt.

Ik hoop dat je met deze inspiratiesnack je deelnemers nog beter over de oefendrempel kunt helpen. Wil je ervaren en leren hoe leuk ‘experimenteren als trainer’ kan zijn? Dan ben je hartelijk welkom in de trainersopleiding!

Gebruik jij nog PowerPoint?

Een inspiratiesnack over PowerPoint, flip-overs en andere hulmiddelen. Soms hoor ik als opleider van trainers bijzondere uitspraken:

“Gebruik jij nog PowerPoint? Echt waar…? Dat is zo 2010! Nee hoor, ik ben niet van de PowerPoint, ik doe alles met flip-over. Dat past veel beter bij wie ik ben.”

Maar ook deze:

“Training geven zonder PowerPoint, dat kan gewoon niet. Mijn PowerPoint is alles voor me. Het is mijn uitleg, het is de reader voor de deelnemers en in de notities staan mijn werkvormen.” 

Heb je ooit een bouwvakker horen zeggen dat ze gelooft in accutollen? Of een verpleegkundige horen zeggen dat een snelverbandje alles voor hem is? Natuurlijk niet. Ze kiezen voor ieder doel het juiste middel.

PowerPoint is gewoon een hulpmiddel, een stuk gereedschap. Net als een flip-over, een whiteboard, Keynote, een smartboard en andere hard- en software. Voor sommige dingen is een PowerPoint niet geschikt, maar dat betekent niet dat je het kind met het badwater moet weggooien.

Waarvoor is PowerPoint niet geschikt?
Als trainingsplan: Ik vind PowerPoint niet geschikt als middel om een training in vast te leggen. Daarmee komt dit hulpmiddel teveel centraal te staan en ben je gedwongen om PowerPoint de hele training te gebruiken. Je werkvormen kun je beter in een trainingsplan zetten. Dit format helpt je enorm om alles wat belangrijk is in een training goed te doordenken.

Als naslagwerk: Ik vind PowerPoint ook niet geschikt als naslagwerk bij een training. Als je jouw PowerPoint met dat doel maakt, zet je er waarschijnlijk veel te veel informatie in. En dat heeft weer als risico dat je geen training geeft, maar vooral gaat zenden. Belangrijke informatie kun je beter in een duidelijke hand-out zetten die je uitdeelt of achteraf toestuurt.

Trainingsprogramma tonen: PowerPoint vind ik ook niet geschikt om je trainingsprogramma aan het begin van de dag een paar seconden te laten zien. Geen mens die dat onthoudt. Als je wil dat je deelnemers je programma kennen en daar later nog eens naar kunnen kijken, hang het dan liever aan de muur of deel het uit op een A4-tje.

Ik werk graag met visuele ondersteuning op flip-overs. Maar dat betekent niet dat ik PowerPoint helemaal niet gebruik.

Hoe dan wel?
Als ik PowerPoint gebruik, dan zijn dit een paar manieren die voor mij werken:

  • Als ondersteuning (kernwoorden/afbeeldingen) bij de uitleg.
  • Om belangrijke vragen te tonen die ik tijdens of na de uitleg aan de groep wil stellen.
  • Als instructie voor opdrachten (spaart papier)
  • Als ik complexe afbeeldingen moet laten zien
  • Als feedback-middel (goede antwoorden tonen)

Geloof overigens ook niet in vaststaande regels over PowerPoint. Alsof je in PowerPoint ALTIJD plaatjes moet laten zien in plaats van tekst. En alsof je tekst NOOIT meer dan zoveel woorden of zinnen mag bevatten. Dat geldt misschien voor ondersteuning bij je uitleg, maar voor andere doelen is het prima om soms veel tekst en geen plaatjes in je PowerPoint te zetten.

Ook het soort plaatjes maakt verschil. Als je tijdens jouw uitleg leuke plaatjes gebruikt (cartoons bijvoorbeeld) die niet direct ondersteunend zijn aan de uitleg, verlagen die plaatjes het leerrendement!

Dus mijn advies: maak van je hulpmiddelen geen identiteit of geloof. Denk jezelf niet vast en blijf flexibel in de middelen die je inzet, afhankelijk van het doel dat je wil bereiken.

In de trainersopleiding oefen je met diverse trainershulpmiddelen zoals tekeningen op flip-over én PowerPoint.

Ervaren is niet hetzelfde als oefenen

Welke werkvorm kies je?

Leerwensen van deelnemers – vraag er liever niet naar