Welke werkvorm kies je?

Stel je de volgende situatie eens voor. Je geeft een training in onderhandelingstechnieken aan leden van een ondernemingsraad. Je vindt het belangrijk dat de deelnemers geactiveerd worden, dus je gebruikt oefeningen waarin de deelnemers zelf iets moeten doen. Je zoekt daarom naar activerende werkvormen en vindt er vier die jou allemaal wel interessant lijken. Welke werkvorm kies je?

  1. Werkvorm 1: De deelnemers mogen meteen na de kennismaking aan de slag. Ze krijgen een casus op papier. Ze gaan met de directeur (trainer) in gesprek. De wens van de OR: meer ontspanningsfaciliteiten in het hoofdgebouw. In dit gesprek ervaren de deelnemers wat ze nog te leren hebben en wat er al goed gaat.
  2. Werkvorm 2: De deelnemers bekijken een serie filmpjes waarin onderhandelingstechnieken gebruikt worden. Bij ieder filmpje noteren ze welke techniek dit is en hoe ze deze techniek herkend hebben.
  3. Werkvorm 3: De deelnemers krijgen uitleg en voorbeelden over de techniek ‘drie opties bieden’. Deze techniek staat stap voor stap beschreven op papier. De deelnemers oefenen de techniek in subgroepen van drie personen met een casus van de trainer.
  4. Werkvorm 4: De deelnemers nemen een eigen onderhandelingscasus mee naar de training. Ze mogen deze casus uitspelen met een acteur.

Heb je jouw keuze gemaakt?

Welke argumenten heb jij gebruikt?

Bewust of onbewust: we gebruiken allerlei argumenten als we voor bepaalde werkvormen in een training kiezen. Dit zijn de argumenten die ik regelmatig hoor:

  • Dit past het beste bij de leerstijl van mijn deelnemers. (hmm… misschien moet je dit artikel eens lezen)
  • Ik wil gewoon dat er gelachen wordt, dat we lol hebben met elkaar (werkvorm 2, maar dan wel met leuke filmpjes)
  • Ik vind aansluiting bij de deelnemers belangrijk (werkvorm 4)
  • Lekker actief en confronterend, meteen aan de slag (werkvorm 1)
  • Filmpjes kijken, altijd leuk voor de afwisseling (werkvorm 2)

Je voelt em natuurlijk al aankomen. Dit zijn volgens mij niet de beste argumenten om voor een werkvorm te kiezen. Ik noem het secundaire argumenten. Ze kunnen zeker een rol spelen, maar er is een ander argument dat leidend moet zijn bij de vraag: welke werkvorm kies je?

Het belangrijkste argument:

Het belangrijkste argument bij de keuze voor een werkvorm is het doel dat je wilt bereiken. Het doel bepaalt je werkvorm. Het doel kun je omschrijven als de toestand aan het einde van de werkvorm. Wat wil je dat de deelnemers na deze werkvormen weten/snappen/kunnen/vinden? Activerend trainen is geen doel op zich, het gaat erom dat je jouw deelnemers de goede kant op activeert.

Dan nu weer terug naar mijn vraag waarmee dit artikel startte: welke werkvorm kies je in deze situatie? Mijn antwoord: Deze werkvormen passen alle vier in De Trainingsachtbaan, maar wel op een verschillende plek. Je kunt deze vier werkvormen dus allemaal gebruiken, maar het moment in de training bepaalt of de werkvorm effectief zal zijn!

Het doel en de plek van iedere werkvorm

  1. Werkvorm 1

    • Doel: De deelnemers zijn zich bewust van de manier waarop zij nu (voorafgaand aan de training) een onderhandelingsgesprek voeren en wat de effecten daarvan zijn.
    • Positie in De Trainingsachtbaan: grote introductie (onderdeel 2 in het model)
    • Toelichting: Een introductiewerkvorm heeft als doel de motivatie voor de training (en voor de beoogde verandering) te vergroten. Bewustwording is, zeker in deze situatie, niet genoeg voor gedragsverandering. Daarom is dit een introductie op het echte trainen. Het inoefenen van nieuwe technieken komt daarna.
  2. Werkvorm 2

    • Doel: De deelnemers herkennen onderhandelingstechnieken in gesprekken.
    • Positie in De Trainingsachtbaan: verwerkingsopdracht (onderdeel 4 in het model)
    • Toelichting: Het doel van een verwerkingsopdracht is dat de deelnemers de uitleg beter gaan begrijpen, of de theorie gaan herkennen. Soms is een verwerkingsopdracht niet nodig en kun je meteen naar een deeloefening. Als je een verwerkingsopdracht gebruikt, doe je dat meestal als opstapje naar het daadwerkelijk zelf oefenen.
  3. Werkvorm 3

    • Doel: De deelnemers oefenen de onderhandelingstechniek ‘drie opties’.
    • Positie in De Trainingsachtbaan: deeloefening (onderdeel 4 in het model)
    • Toelichting: Een deeloefening is een oefening waarin de deelnemers oefenen in het toepassen van kennis of vaardigheden. Een deeloefening heeft betrekking op een klein onderdeel van alles wat in de training wordt aangeboden. Het heeft voordelen om in een deeloefening nog niet met de eigen casuïstiek van de deelnemers te werken.
  4. Werkvorm 4

    • Doel: De deelnemers oefenen de geleerde technieken op het juiste moment in een onderhandelingsgesprek.
    • Positie in De Trainingsachtbaan: combinatieoefening (onderdeel 6 in het model)
    • Toelichting: In een combinatieoefening komen eerder geleerde onderdelen samen. Je laat de deelnemers oefenen in een situatie die lijkt op hun eigen praktijk. Het doel van een combinatieoefening komt van alle werkvormen het dichtst in de buurt van het gedragsdoel van de training. (Zie het artikel over drie soorten doelen in trainingen.)

Trainen is mensen laten oefenen. Als jij deze onderhandelingstraining geeft, dan zijn de werkvormen 3 en 4 in dit rijtje de enige oefenwerkvormen. De werkvormen 1 en 2 vormen een inleiding op het oefenen. De werkvormen 1 en 2 kunnen dus heel nuttig zijn, maar het kunnen nooit de enige werkvormen zijn die je aanbiedt!

Deelnemers activeren is niet genoeg. Een training is pas af als mensen geoefend hebben in het toepassen! 

Hoe je een training zo opbouwt dat mensen in kleine stappen gemotiveerd raken én ook gaan oefenen, lees je in De Trainingsachtbaan. Hier kun je het boek bestellen. 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *